top of page

Meneer O - de O van Onbewust


Zoals elke ochtend staat hij voor de spiegel. Een gevoel van onbehagen kruipt uit zijn maag omhoog, als een slang op weg naar zijn prooi. Het wordt weggeslikt. Een zacht echoënde gedachte die er niet mag zijn, wat klinkt als: ‘doe ik er nog toe?’. Weerstand om in beweging te komen, weerstand om er te zijn, weerstand in het moment alsof de klok weigert zich voort te slepen. Met een geluid wordt dit doorbroken, de deur van de badkamer gaat open en het zoontje stapt binnen. ‘Papa, wat ben je aan het doen?’.


Het ochtendritueel verloopt verder als gewoonlijk, een betrouwbare constante. De koffie wast het laatste restje van zelfbewustzijn weg uit zijn lijf, zijn hoofd. In de ziel gelooft hij niet, en het hart is een plek wat bloed rond pompt in het lichaam. Essentieel, maar niet het luisteren waard.


Hij staat voor het gebouw, zijn bedrijf, zijn verdienste, wat hij heeft opgebouwd. En toch lijkt het als woestijnzand tussen zijn vingers weg te glippen. Tijd om de schep erbij te pakken, vastberaden stapt hij naar binnen. Terloops komt hij mensen tegen wie hij groet, maar niet ziet, dat interesseert hem verder ook niet. Pionnen in een spel wat hij moet winnen. Onvoorstelbaar dat hij een tijd geleden nog in het grote kantoor zat en dat mensen naar hem moesten luisteren. Hij was de baas en dat was goed. Nu zit daar een oude gek met kruk die denkt dat hij het beter weet. Wie weet het beter dan hij? We zitten niet in het bejaardentehuis met koekjes te keuvelen. Wat een tijdverspilling. Hij zelf doet tenminste het echte werk: het geld binnen harken.


Tijd om te starten en te controleren, want als hij het niet doet wie dan wel? Zonder hem zou het bergafwaarts gaan, de klanten afhaken als muizen die het zinkende schip verlaten. Hij is de kapitein die iedereen redt. Wat zouden ze zonder hem moeten? Fout, niet correct, niet volledig, verkeerde toon. Met rood streept hij door, past hij aan, schrijft hij opnieuw, knipt en plakt. God, moet hij dan ook alles zelf doen? Hij kijkt voor zich uit en ziet zijn bureau, netjes voor een buitenstaander, rommelig voor hem. Een papier wordt recht gelegd, een pen parallel aan een schrijfblok. Het volstaat voor nu en geeft hem een gevoel van orde en controle. Dat heeft hij tenminste nog.


Tegenover hem zit die jonge hond die denkt dat hij alles beter weet. Er gaat geen dag voorbij of er is weer iets met die knul. Met zijn domme kop, en slordigheid wat hem zo nijdig maakt. Een parasiet die alles kapot maakt wat hij tegenkomt. Hij wil er vanaf, verwijderen, uitwissen, wegdrukken. Alsof het niet bestaat, waardoor alles weer klopt, weer netjes is en zijn fout om hem aan te nemen niet meer bestaat. Al was het niet echt zijn fout, die jongen deed zich anders voor dan wie hij was. Onacceptabel.

Nu weer dat gezanik over eigen verantwoordelijkheid en hoe hij geen werkplezier heeft. Hij durft zelfs hem kritiek te geven, dat hij te precies is en alles wil controleren.

Haat borrelt op en verbrand zijn geduld in een seconde. De rest van het uur negeert hij alles wat er wordt gezegd, het is zijn aandacht niet waard.


Hij tuurt over de balustrade en ziet zijn werknemers druk in en uit lopen, voorovergebogen, onderzoekend, pratend. Hulpeloze dieren zonder zijn leiderschap, slaven van hun fouten, hun imperfectie wat zich opbolt en alles vernietigt. Hij laat het niet gebeuren.

Het gevoel van ongenoegen van vanochtend kruipt weer omhoog en vecht zich een weg omhoog, handen klemmen zich om zijn keel, trekken hem naar beneden, stompen hem in zijn maag, rake klappen op zijn hoofd. Een zin herhaalt zich in zijn hoofd: ‘zij hebben jou helemaal niet meer nodig, wat doe jij hier nog?’.

Zacht wordt hij op zijn schouder getikt, het is de jonge hond, of alles wel goed gaat. Snel herstelt hij zich en vervolgt geërgerd, ‘het gaat prima, wat zou er moeten zijn?’. Met een rechte rug en ego wat hem sterkt loopt hij weg. Hij zal ze eens wat laten zien.

Recente blogposts

Alles weergeven

Carrousel

Terwijl ik het zweet van de inspanningen van deze morgen van mij afspoel hoor ik geklop aan de deur. ‘Sesaat Silahkhan’, roep ik, wacht even. Gehaast trek ik wat kleding aan, druppels zweet mengen zic

Dennis

Agonist John is nog nooit op een boot geweest en al helemaal niet op een eiland. Een plek omringd door water, vloeibaar, zout, vis. Niets voor hem. Voordat hij van de boot stapt aarzelt hij, kijkt naa

Eva

Help! Nee! Ik stik! Iets heeft zich om mijn hoofd heen gewikkeld. Steeds vaster draait het om mijn hoofd en nek en ik krijg geen lucht. Met mijn handen probeer ik het vast te pakken en weg te trekken

bottom of page